Griekenland: een klein land dat gemaakt lijkt te zijn van water en rots, badend in het licht van de mediterraanse zon.
Zeker zullen de meeste bezoekers het herkennen als het land van het absolute “blauw”, door haar stranden en wolkenloze hemel. Slechts weinigen kennen haar van haar andere kant: de kant die ervaren vaklieden geduldig in steen en rots hebben uitgehouwen.
De onsterfelijke stenen bruggen van het Griekse vasteland.
Stille getuigen van deze kant zijn haar onsterfelijke bruggen die de tijd weerstaan en die we overal in Griekenland tegenkomen, maar vooral in de bergachtige streken van het Griekse vasteland: Ipirus, Thessalië. Eens waren zij de oplossing voor een grote noodzaak van de mensen om te reizen en goederen te vervoeren. Vandaag de dag zijn het monumenten door hun feilloze techniek en hun elegantie.
De kosten van de bouw van deze bruggen waren zo hoog dat een klein dorp die niet alleen kon dragen. Dat is waarom de enige oplossing de zoektocht naar een weldoener was. In sommige andere gevallen werden de kosten gedragen door alle dorpen die van deze brug zouden profiteren. Ook was het niet ongebruikelijk dat een molenaar de financiering van het project op zich nam, als de molenaar er van uit ging dat zijn clientèle zou groeien als hij zijn molen bereikbaar maakte voor mensen aan beide zijden van de rivier.
Uiteraard was de financier degene die de naam aan de brug gaf. Vaak verbergt de naam van de brug een hele geschiedenis in zich.
Epirus: De vakmensen van steen & de “gilden”.
De vaklui die dergelijke projecten op zich namen waren geen willekeurige arbeiders en werkten niet alleen, aangezien iedere brug veel moeite en tijd vroeg om gebouwd te worden. Zij verenigden zich in groepen, of, zoals ze genoemd werden, in “sintechnies” (gilden), waar iedereen zijn eigen specifieke taak had. Het thuisland van de meeste van deze vakmensen waren de bergdorpen van de Pindos, die tot in onze tijd bekend staan als de Mastorochoria (vakmans-dorpen).
Karakteristiek is dat veel van deze vaklui volledig analfabeet waren en in dit moeilijke ambacht geduwd waren door hun armoede en door de armoede van hun gebied. Met het verloop van de tijd ontwikkelden ze zich in hooggeprezen vaklieden die alle geheimen van hun vak kenden en zich organiseerden in groepen die door heel Griekenland en de gehele Balkan trokken terwijl ze bouwwerken op zich namen (bruggen, bronnen, wegen, kerken,….). Al deze bouwwerken waren vooraf overeengekomen. Op deze manier wisten de groepen vooraf waar ze heen zouden gaan, het belangrijkste argument om een project aan te nemen was “hoe goed betaalt de financier””, de rest was maar bijzaak.
Als het moment van vertrek uit hun dorpen aanbrak werd er een groot feest georganiseerd. De periode die zou volgen zou niet alleen voor de achterblijvers moeilijk zijn, maar ook voor hen die vertrokken.
De “Mpouloukia”.
Een van de laatste Ipirotische vakmensen zegt: “De Mpoulouki (de groep vakmensen) was een kleine gemeenschap met een strikte hierarchie en met strenge ongeschreven wetten. Zij spraken hun eigen Bargoens om niet door de opdrachtgever of andere partijen begrepen te worden.
De leider van de groep was de “protomastoras” (de meester-vakman). Zo gauw het werk begon was alle praat verboden. Alleen de Protomastoras had het recht om te spreken. Iedereen kende zijn taak en vervulde die getrouw. Na zonsondergang stopte het werk en iedereen waste zich en zette zich aan de gemeenschappelijke tafel. Liegen en diefstal waren onvergefelijke zondes binnen de groep….”.
De Protomastoras was niet alleen de groepsleider. Hij was ook een uitstekend vakman, degene die de projecten moest vinden en verantwoordelijk was voor het ontwerp van de brug. Hij koos de juiste plaats uit, overzag het leggen van de fundering en was verantwoordelijk voor het betalen van de groep.
Na de Protomastoras volgde alle overige vaklui in rang, zowel de vaklui in steen als in hout, terwijl de laatste in rang de werkers waren die stenen braken en stenen uithouwden en de jonge jongens die het vak leerden. Ook de beesten werden als gewaardeerde “collega’s” beschouwd, zij vervoerden tenslotte de materialen en hun hulp was kostbaar.
De vakmensen van steen ( in Epirus) en hun verborgen geheim.
De teams werkten van zonsopgang tot zonsondergang, van maart tot november. Dan was het weer tijd om terug te keren naar hun gezinnen.
Zoals de vakman D. Flindris verhaalt: “Het hele vak berustte op slechts één woord: Rustig. Hoe rustiger ze werkten, hoe groter vakman ze waren. Ze zongen en floten tijdens het houwen om het gevoel van tijd kwijt te raken en zich niet te haasten. Mijn vader zei altijd: «Μια ζουρλοτσουκανιά, μια μέρα δουλειά», wat zoveel betekent als: “een haastige of verkeerde slag kost een dag aan werk”.
Als een project om de één of andere reden onafgemaakt was nam geen ander team het over. Dat was een erezaak.
Tegenwoordig zijn de bruggen monumenten, niet alleen van traditionele architectuur, maar ook van bewondering. Hoe is het mogelijk dat mensen zonder speciale studies of speciale kennis iets hebben gebouwd dat het golvende water en het verstrijken van de tijd op zo een wonderbaarlijke wijze hebben weerstaan?
Voor alles is iedere brug een verhaal dat vertelt over de behoefte van mensen om met elkaar te communiceren, hun noodzaak om blootgesteld te worden aan nieuwe culturen en om sociale en culturele elementen uit te wisselen.
© Lato,
Het Griekse Taal– & CultuurCentrum van Amsterdam